In de auto besluiten we naar mijn ouders te rijden. Ik wil mijn moeder. Ik wil mijn vader. Mijn vader die in juni 2020 het nieuws kreeg ongeneeslijk ziek te zijn. Hoeveel kan een mens dragen? Trillend van de adrenaline bellen we onderweg nog meer familie en vrienden.
Wanneer we bij mijn ouders voor de deur uitstappen rollen de tranen opnieuw over mijn wangen. We stappen binnen. We omhelzen elkaar en huilen. We doen ons verhaal. Wat de arts zei. En wat moeten we nu. De realiteit is dat ik ziek ben. Dat ik veel spuug en constant misselijk ben, ondanks zware medicatie. Hoe moeten we dit gaan doen?
Mijn zus komt ook naar mijn ouders toe. En weer huilen we. Zij weet zo goed hoe deze boodschap is, ook al is onze situatie weer anders. Het gemis van Floris, de tijd van toen, de emoties van toen, zijn extra voelbaar. Je kind. Het teerste bezit. Langzaam zakken even de eerste emoties.
Na de lunch rijden mijn man en ik naar huis. We krijgen het aanbod dat anderen onze kinderen van school willen halen, maar dit doen wij het liefste zelf. Dit moeten ze van ons horen. Dit moeten ze van ons weten. We huilen samen als we eraan denken hoe we dat aan hen moeten vertellen. Onze lieve hoog gevoelige dochter, die al bad aan het begin van mijn zwangerschap, of God alsjeblieft wilde zorgen dat de baby in mijn buik niet doodgaat.
Om drie uur rijden we naar school. Daar staan we. Op het schoolplein. Met een gebroken hart, een hoofd wollig van de vele emoties. In de auto onderweg naar huis is het stil. We vertellen dat we zo thuis eerst op de bank willen zitten omdat we iets belangrijks willen zeggen. We houden elkaars hand vast. We slikken het enorme brok in onze keel weg. We proberen de zwaarte die op onze borst ligt weg te zuchten. Het gaat niet. Het is te veel.
Thuis gaan we zitten. Julie op schoot bij mijn man, Alexander bij mij. Hoe moeten we dit doen? Het moet gewoon. We beginnen met praten.
‘We zijn vandaag bij de dokter geweest om naar de baby te kijken, toen zag de dokter iets wat niet goed is. Het hoofdje van de baby is kapot, net als bij Floris en Matthew. De baby zal overlijden als het geboren is.’ We vertellen het stukje bij beetje. Julie barst in tranen uit en onze harten breken nogmaals, nu voor haar verdriet. Haar diepe gehuil gaat door merg en been.
Daarna komen vragen, hoe gaat het dan verder? ‘Dat weten we nog niet goed, als de baby gestorven is, is het nog even bij ons, dan kunnen we de baby nog vasthouden en aanraken. En daarna zullen we de baby begraven.’ Je ziet ze nadenken. Alexander vraagt dan: ‘Gaat papa dan met een grote-mensenschep een gat graven?’ We lachen met elkaar door onze tranen heen. En gek genoeg lucht het lachen even op. We pakken drinken, wandelen met elkaar. Eten maar makkelijk: patat. En knuffelen hen extra hard. Wat hadden we ze graag beschermd tegen deze pijn.
Na het eten zitten mijn man en ik naast elkaar op de bank. ‘Wat moeten we nu doen’, vraag ik, ook al hebben we dit gesprek allang eens gevoerd. Deze vraag hangt in de lucht. Wat willen we? Wat kunnen we? Wat voelt goed? Wat past bij ons? Door mijn toestand besluiten we de mogelijkheden met de arts donderdag te bespreken. Kan de baby bijvoorbeeld rond 24 weken geboren worden? Want als ik zo ziek blijf, houden mijn lichaam en daardoor ook mijn geest, en mijn gezin dit niet lang vol.
Later die avond komen mijn schoonouders nog langs. Het is goed om elkaar te ontmoeten. Om te zien en te voelen waar we staan, hoe we zijn. Want ondanks de enorme schok en het onmetelijke verdriet wat er opeens is, zijn we rustig. Die rust was er ook gewoon gelijk. We ervaren God heel dichtbij. We weten dat Hij er is. Dat Hij erbij is. Juist ook in dit lijden. Er is geen boosheid. Er zijn geen waarom-vragen. Misschien komen die nog, maar die zijn er nu gewoon niet. Er is vooral heel veel pijn. Hartzeer. Zo opeens liggen de scherven van het leven, van ons hart, opnieuw voor ons op de grond. En hoe we ook zullen proberen deze zo goed mogelijk op te rapen, en zo goed mogelijk proberen in elkaar te zetten, dit zal nooit meer lukken. We beseffen het ons nu al maar al te goed: met deze pijn moeten we leren leven. Dit heeft niets met verwerken of een plekje geven te maken. Dit is en wordt een groot gapend gat, waarin onverwacht telkens zout zal worden gestrooid, hoeveel tijd er ook overheen zal gaan. Straks zijn we voor altijd ouders die hier op aarde een kindje zullen missen. We zullen voor altijd incompleet zijn. Altijd één tekort. Het verdriet is te groot. Te groot om te kunnen bevatten, of te willen bevatten. Dit kunnen we niet als één brok verdriet verstouwen.
De volgende dag gaan de kinderen gewoon weer naar school. De meeste gewone dingen van een woensdag gaan door. Alleen onze wereld staat stil. We weten morgen zijn we weer in het ziekenhuis, en dan?