Lees de vorige blogs van Marije hier.
“Moeilijk hè, loslaten!” Dat zei de masseuse die mij een zwangerschapsmassage gaf toen ik zo’n 36 weken zwanger was van Stan. “Ja,” zei ik. “Het is ook nog te vroeg om hem los te laten.” Bij Flore had ik aan het eind van de zwangerschap een milde zwangerschapsvergiftiging, dus de bevalling moest worden ingeleid. Nu was mijn bloeddruk ook weer hoog, maar het was nog te vroeg om de bevalling in te leiden. Hij moest, zolang dat veilig kon, nog even doorgroeien en sterker worden. Ik hield hem dus lekker vast.
Na 38 weken werd ik toch ingeleid. Geforceerd moest ik hem loslaten en dat ging moeizaam. Bij elke wee daalde zijn hartslag en dat werd zorgelijk. Er werd gezegd dat hij snel geboren moest worden en desnoods met een keizersnee. Ik hoorde daarin dat mijn kind in gevaar was en dat hij eruit moest om hem te redden. Dat werkte. Ik kon mijn kind redden door hem los te laten en ik liet los. Ik zette kracht bij en binnen een kwartier was hij er opeens. Gezond en wel. “Oh gelukkig, hij maakt geluid!” zei ik.
Toen Stan acht jaar later ziek werd en dus heel ernstig ziek bleek te zijn, had ik in het Prinses Máxima Centrum een gesprek met het medisch maatschappelijk werk. Ik zei dat het een beetje voelde alsof ik weer een baby had. Alleen dan op een donkere donderwolk. Vierentwintig uur per dag stond ik aan om voor hem te zorgen. Ik keek naar wat hij nodig had en wat hij kon. Ook Flore hield ik in de gaten en ik wilde het leven zo normaal mogelijk houden. Ik moest Stan op vaste tijden medicijnen geven en de pomp van de sondevoeding leek verdacht veel op mijn kolfapparaat: weggewerkt in een zwarte rugtas met allemaal slangetjes eraan. Zij vond het mooi dat ik de vergelijking met ‘weer een baby’ maakte. “Bovendien,” zei ze “de navelstreng groeit eigenlijk weer aan als je kind zo ziek is. Aan beide kanten.”
Na 36 weken, waarin Stan de zwaarste chemo’s, opnames, zes weken lang bestraling en een pittige operatie ondergaan had, leek het er even rustig uit te zien. Zodra hij voldoende hersteld was van de operatie, zou de ‘maintenance’ starten. Een onderhoudsbehandeling van een jaar met dagelijks chemo thuis en wekelijks chemo op de dagbehandeling. Maar het liep anders.
Op 5 mei, na een superfijne dag, werd Stan aan het eind van de middag vreselijk moe. Niet zo gek zo kort na de operatie en hij had nog het zware gips om zijn been. Ik had Stan vroeg naar bed gebracht en toen ik Flore daarna naar bed bracht, lag hij al heerlijk te slapen. Beneden zag ik opeens de babyfoon oplichten. Ik luisterde en hoorde Stan een raar snikkend geluid maken. Ik stormde naar boven en riep: “Stan, wat is er?” In zijn kamer zag ik dat hij zijn bed helemaal ondergespuugd had. Hij lag half op zijn rug wezenloos omhoog te kijken en met zijn lichaam te schokken. Ik legde hem op zijn zij, bang dat hij stikte in zijn spuug. Ik probeerde contact met hem te krijgen, maar zijn ogen stonden vreemd leeg en hij reageerde niet. Ik belde 112, ging naar Flore om te vertellen wat er aan de hand was en ik vroeg of zij de deur open wilde zetten voor de ambulancemensen en haar vader, die ik inmiddels ook gebeld had.
Niet veel later zat ik met een slapende Stan op schoot in de ambulance op weg naar het AMC. Eenmaal daar, kon ik weer contact met hem maken, maar hij was nog compleet in de war. Hij wist onze namen niet en toen ik vroeg naar zijn eigen naam zei hij: “Voldemort, toch?”
“Voldemort heb je een keer gezien in een film. Weet je welke?”
“Madagascar?”
Midden in de nacht werden we van de SEH naar een kamer gebracht om te slapen en af te wachten wat er de volgende dag zou gebeuren. Stan was uitgeput en viel redelijk snel in slaap. Ik kon niet slapen. Ik was onrustig, verdrietig en vreselijk bang. Uiteindelijk ben ik een klein uurtje weggedommeld. Ik droomde dat ik weeën had en hevig bloedde. Toen ik wakker werd, voelde ik een stevige wee, die langzaam wegebde. Hoewel het pas een dag later onderzocht en bevestigd werd, was ik doodsbang dat het insult door een recidief kwam en ik wist wat dat zou betekenen. Mijn onderbewuste en mijn lichaam lieten me al weten voor welke opgave ik stond: Stan opnieuw loslaten.
Maar nu nog niet. Stan werd wakker en begon meteen lief, vrolijk en helder tegen me te kletsen. Ik was zo blij dat hij er weer was en zichzelf weer was. Ik vroeg of hij wist wat er gebeurd was. “Ja, ik had gespuugd en ik hoorde je wel praten en ik wilde ook wel vertellen, maar ik kon niet praten. Alsof ik mijn stem had uitgekotst. Ik kon ook mijn mond niet bewegen, alsof hij was dichtgeplakt. Niet met plakband, maar toch.”
Drie maanden later overleed hij. Hij heeft zijn leven en zijn lichaam losgelaten. Ik heb zijn lichaam, een groot deel van mezelf, losgelaten. Ik heb hem letterlijk losgelaten toen hij aan het sterven was, in de hoop dat het voor hem dan sneller zou gaan, zodat zijn lijden sneller voorbij zou zijn. En dat was ook zo. Toen wij hem de ruimte gaven, ging hij.
Dat gaf heel even een beetje opluchting, maar al gauw is mijn lichaam in alle lagen en vezels gaan bevriezen. In de greep van angst zet mijn hele wezen zich schrap. De volgende loodzware bevalling moet nog komen: het proces van ontdooien, alles wat er gebeurd is en hoe het leven nu is ten volle voelen. De rauwe rouw. Om het trauma los te laten en Stan liefdevol maar lichter vast te houden. Een immense klus die ik wel aanga. Voor mijn dappere dochter en voor mijzelf. Voor mijn grote liefde en alle dierbaren om ons heen. Omdat wij leven. En ook voor Stan, omdat ik voel dat hij ons dat gunt. Omdat hij zelf zo mooi en waarachtig geleefd heeft, ondanks alles.
Om heel zacht, gedoseerd, wat te ontdooien, doe en laat ik van alles. Om weer een beetje in mijn lichaam te landen, mij daarin veilig te voelen, laat ik me af en toe masseren. Vooraf hebben we altijd even een gesprek om te kijken wat ze mijn cellen kan gaan ‘vertellen’. Meestal zeg ik iets als ‘ontspan maar’. De laatste keer vroeg ze: “Wat wil je je baarmoeder vragen?” “Weet ik niet.” Ik weet het wel, maar ik vind het doodeng, dus ik bevries nog een beetje meer. Ze zei dat mijn innerlijke godin het wel duidelijk zou maken. En tijdens de massage kwamen de weeën. En de tranen. Smeltwater. Een klein beetje.
“De plek van verwonding is de plek van bevruchting.” (Wibe Veenbaas). Een hoopgevende zin. Voor mij is het ook andersom: de plek van bevruchting is de plek van verwonding. De pijnlijkste weeën die er zijn. Ik zie er tegenop, ik vind het eng en ik zucht ze nu nog een beetje weg voor zover dat lukt. Ik weet dat er uiteindelijk geen houden aan is en ik wil het ook aangaan. De weeën opvangen en op het juiste moment, mijn moment, als ik voel dat het kan, zal ik kracht bijzetten. Op weg naar een beetje verlossing.