Leef jij voor twee? Of is jouw dierbare voor twee dood?
Ik kwam die vraag zomaar ergens op het internet tegen. Mijn oog bleef erop hangen,
en voor ik het wist had ik de vraag opgeslagen.
Ik vind het een interessante vraag. Leef ik voor twee? Of is Annelotte voor twee dood?
Ik denk dat het, zeker in het begin, de tweede was: Annelotte was dood voor twee.
Ik was ook dood. Voelde mij verdoofd en was in shock. Ik heb het ook letterlijk een
keer hardop uitgesproken: “Voor mij hoeft het leven niet meer.” Ik schrok er toen erg
van dat ik dat mezelf hoorde zeggen. Maar ik voelde het die eerste weken echt zo.
Ik heb het daarna nog een aantal keren gedacht, maar durfde het niet meer hardop te
zeggen. Ik vond (en vind het soms nog steeds) dat het leven zwaar is geworden.
Soms zelfs te zwaar.
Ik wilde ’s avonds niet naar bed. Bang om weer uren in het donker te liggen staren.
Maar ’s ochtends wilde ik ook niet opstaan. Want wat moest ik met zo’n lege dag?
Dat doelloze, lege gevoel. Wachten tot ik weer met tegenzin naar bed kan gaan?
Als ik sliep, was ik tenminste even verlost van de pijn en het verdriet. Ik denk dat
het verlangen om verlost te zijn van die immense pijn en het verdriet daar vandaan
kwam.
Maar ergens is er een kentering gekomen. Ik hoorde mezelf zeggen:
“Annelotte zou niet gewild hebben dat ons leven ook voorbij zou zijn. Ze zou willen
dat we weer gaan genieten.”
Met dat in ons hoofd ondernemen we ook weer dingen. Soms kost het weinig moeite,
soms moeten we onszelf ertoe dwingen. Iets rustigs met z’n tweeën doen gaat nu
(na anderhalf jaar) best goed. Maar deelnemen aan sociale dingen waar veel mensen
zijn – feestjes, verjaardagen, uit eten – gaat een stuk moeizamer. Het is zeker leuk,
maar voor even. Het is fijn iedereen weer te zien, maar na een uurtje hebben we het
vaak ook wel weer gehad. We zijn dan sterk overprikkeld. Te druk, te veel lawaai, te
veel vertier, te veel blijdschap. We blijven dan wel, maar dat kost erg veel energie.
Erna moeten we vaak ook echt bijkomen. Onwillekeurig wil je toch gezellig meedoen.
Je wilt niet dat buitenbeentje zijn. Niet degene die de sfeer bedrukt of met tranen zit.
Er komt een masker voor je gezicht – een masker voor je ware gevoelens. En juist dat
vreet energie!
Ik kan mij ook nog heel goed herinneren dat ik voor het eerst, na de dood van
Annelotte, moest lachen. Dat was na een maand of vier, denk ik. Het was iets kleins
en onbenulligs, maar de lach was er wel. De lach echode in mijn oren en voor ik het wist
begon ik enorm te huilen. Ik was zo geschrokken van mijn eigen lach! Hoe kon ik nu
toch zo lachen terwijl mijn kind er niet meer is?
Ook de eerste keer dat ik op het strand dacht: ‘Heerlijk, mijn hoofd weer leeg. Heerlijk
fotograferen!’ Het besef dat ik liep te genieten, zorgde onmiddellijk voor een
onbedaarlijke huilbui. Ik voelde me schuldig en verward. Hoe kon ik dit nu denken?
Ik begon langzaam te leren dat het immense verdriet er altijd is, maar dat daarnaast
dus ook blijdschap en genieten kunnen bestaan.
De eerlijkheid gebiedt mij wel te zeggen dat het wel anders is. Het lachen en genieten
is anders geworden. Het is niet meer voor de volle 100%, maar voor 80%.
Ik ben mij er 24/7 van bewust dat zij er niet meer is. Ik voel het niet meer door en door.
Het is minder intens dan vóór het overlijden van Annelotte. Vaak volgen erna ook de
tranen. De glans is eraf. En geregeld voel ik mij op zo’n moment ook schuldig.
En dat is dan ook (voor mij) het antwoord op de tweede vraag. Ik lééf, ik doe erg mijn
best, maar ik leef niet voor twee.
Nu – na Annelotte al dik anderhalf jaar te moeten missen – lukt het mij wel weer deel te
nemen aan het leven. Maar genieten voor twee zou uitbundiger moeten zijn. En alles
zou ik moeten kunnen ervaren en voelen, tot in het diepst van mijn lijf…
Hoe is dat voor jou?
Leef jij voor twee? Of is jouw dierbare voor twee dood?