In de vorige blogs schreef Marion, dat hun ongeboren zoontje niet levensvatbaar is. Marion heeft erg getwijfeld of zij de zwangerschap zou uitzitten of afbreken. Inmiddels ging het met Marion zelf erg slecht… daarom moest er wel worden besloten.
Deel 6
De dagen voordat het maandag 1 maart is vliegen voor ons gevoel voorbij. We bespreken samen hoe het zal zijn. We bidden of er zusters mogen zijn die we kennen. En of het zusters mogen zijn die in God geloven, omdat het geloof ons zo’n houvast en zo’n rust geeft en omdat we geloven dat Otto straks in de hemel zal zijn.
Op zaterdag pak ik mijn tas in. Die dag moet ik ook een pilletje innemen om mijn baarmoedermond te laten verweken. Zowel het pakken van mijn tas als het innemen van het pilletje voelt heel definitief. Nu kunnen we echt niet meer terug.
Hoewel het voelt alsof de dagen voorbijvliegen, voelt het tegelijkertijd ook alsof de dagen slechts voorbijkruipen. Het is veel te snel zondag, maar die dag duurt gevoelsmatig veel langer dan de afgelopen week. We voelen ons terneergeslagen. We zijn hier niet klaar voor, we kunnen dit niet. Ik huil veel. Bij voorkeur alleen. Ook die zondagavond. Ik zit onder de douche en het huilen barst uit mij. Ik kan het niet tegenhouden. Het knalt eruit. Ik omhels mijn buik. Alsof ik hem nog even kan beschermen voor wat er komt. Ik huil, naar het klinkt niet eens als huilen. Al mijn pijn, mijn verdriet, mijn wanhoop. Het wordt eruit geperst in kermen. Hoe moet ik dit doen? Hoe moet ik morgen naar het ziekenhuis gaan? Hoe kan ik toelaten mijn kind geboren te laten worden? Hoe vind ik de kracht om mijn kind op de wereld te zetten? Ik bid. Ik bid de woorden die al dagen door mijn hoofd gonzen. De woorden die ik een week eerder al opschreef.
Wat moeten we dan nu nog zeggen? Welke woorden doen recht aan dit verdriet? We verdrinken erin. Het beneemt ons de adem. Er zijn geen woorden voor. Geen hoop voor in dit leven. Geen uitzien naar beter nu. Geen plekje geven of verwerken. Dit is rauw. Dit is hard. Dit is rouwen. Het is het donkerste waar we ooit geweest zijn. God zoeken in het donker. Niet zien waar Hij is, maar weten dat Hij er is. Dat is de kern voor nu. Draagt U ons maar. Draagt U hem maar. Ik kan het niet meer. Mijn lijf geeft het op. Mijn geest is gebroken. Mijn innerlijk voelt leeg. Dor. Mat. De vreugde is weg. De glans is weg. Hoe moet dit straks? Hoe moet dit verder? Zoveel vragen. Zoveel verdriet. Maar ook zo’n grote leegte. Niets. Maar ook al dalen we nu af in het donker. Het duister is voor U niet donker. De nacht licht door U op. U bent ook hier. U ziet ons. U ziet ons verdriet. U bent bewogen met ons. U bent onze hoop. U bent ons uitzicht. Ik voel me als dat hert. Ik heb fris water nodig, God! Waar kan ik het vinden? U bent toch onze Bron. Leid me naar U toe. Ik heb U zo nodig hierin. Ik kan hem nog niet loslaten. Niet nu al. Niet. Ik wilde hem zo graag hier voor ons. En nu is hij voor U. Wij moeten hem weer aan U overgeven. Zo snel al. Het is zo’n strijd vanbinnen. Ik wil hem wel aan u geven, maar ik wil dit lijden niet. Het is zo zwaar. Het doet zo’n pijn. Als u er maar bent. Dichtbij. Ons omgevend. U neemt hem van ons over. Ik draag zolang ik kan, maar ik ben er niet klaar voor om hem al aan u toe te vertrouwen. O God, het doet zo’n zeer. Ook al heb ik het beeld van U die hem overneemt zo duidelijk voor me. U staat al klaar. U strekt Uw handen uit. Zijnruimte voor hem is al klaar. Hij is straks volmaakt bij U. Aan het spelen. U aan het aanbidden. Dan kunnen wij toch niet anders dan dat ook doen? Heer, schep die aanbidding in mijn hart. Dat ik me een weg door het donker heen zing. Een weg naar U toe. De donkerte verdrijven met Uw licht. Want U bent. U bent. U bent. De God van het verbond. God van trouw. Vader. De Ontfermende. Het begin en het einde. U omvat onze levens. U bent hier. Voor nu is dat genoeg. Omgeef ons.
Het is een worsteling. Alles wat ik voel is zo tegenstrijdig. Ik vind rust in God. En door die rust slaap ik die avond ook weer rustig.
Die maandag maken we de kinderen klaar voor school en we pakken mijn tas en het mandje voor Otto, dat afgelopen week in de kamer op een standaard stond. We staan op het punt om de deur uit te lopen. Ook dit voelt als een keerpunt. Elke stap die we zetten is bewust. Want elke stap die we zetten is er één dichterbij het moment dat we Otto gaan verliezen. Vlak voordat we de deur uitlopen, kijken Jan Peter en ik elkaar aan. De tranen branden in onze ogen.
En op dat moment vraagt Alexander: ‘Hoe komt de baby eigenlijk uit mama’s buik?’ We schieten in de lach. Weg emotioneel moment. En nog voordat we antwoord kunnen geven, doet Julie dat. ‘Nou,’ zegt ze, ‘meisjes hebben een vagina, daar zit nog een gaatje waar de baby uit komt, dat doet wel een beetje zeer, maar mama krijgt gewoon een prikje.’ We moeten lachen. Zo gaat dat dus. Alles emoties lopen door elkaar. We laten het er zijn. Het is goed.
We rijden naar school en daar aangekomen knuffel ik de kinderen. Als ik ze straks weer zie, is alles anders. Ik huil weer, als ik Jan Peter, mijn lieve man, mijn rots, met de kinderen naar school zie lopen. Ik hou zoveel van ze. Ik wil deze pijn voor hen niet.
Als Jan Peter terug is, rijden we richting het ziekenhuis. Onze gedachten zijn maar bij één ding. Hoe gaat het straks zijn? Hoe snel zal het gaan? Hoe ziet Otto eruit? Hoe kom ik de bevalling door? Kom ik op de OK terecht? Alles is wankel, en de schijnbare zekerheid van het leven is weggevallen.
Met lood in onze schoenen stappen we het ziekenhuis in. Het gaat beginnen …